1. Inleiding1.1 Aanleiding voor het onderzoekDe gemeente 's-Hertogenbosch heeft in de loop van de jaren tachtig van de vorige eeuw het gebied tussen de dorpen Engelen en Bokhoven aangewezen als nieuwbouwlocatie, genaamd 'De Haverleij'. Toen deze plannen het uitvoeringsstadium naderden heeft de afdeling Bouwhistorie, Archeologie en Monumenten (BAM) van de gemeente 's-Hertogenbosch conform het toen vigerende beleid in 1997 een archeologische inventarisatie van dit gebied uitgevoerd, die is vastgelegd in een interne notitie d.d. 26-2-1998. In deze notitie is het plangebied de Haverleij in vier kwadranten verdeeld met een verschillend archeologisch belang.In deze notitie is door BAM op basis van de bodemkaart en de globale archeologische veldkartering gesteld dat in de noordelijke helft van het plangebied (kwadranten 1 en 2) in kwadrant 1 geen nader archeologisch onderzoek nodig was. Voor kwadrant 2 (De Haverleij-noordoost) werd een onderzoek door middel van proefsleuven gewenst geacht. Ten aanzien van de zuidelijke helft (kwadranten 3 en 4) werd in deze notitie gesteld dat de archeologische waarde van dit gebied door het gebruik van het terrein als grasland alleen kon worden vastgesteld op basis van een karterend booronderzoek. In deze notitie werd aanbevolen voor dit gebied een dergelijk booronderzoek in elk geval uit te voeren voor het oostelijke deel (kwadrant 4), waar de archeologische verwachtingen het hoogst waren om de archeologische waarde van dit gebied gefundeerd te kunnen inschatten. Als eerste stap in de uitvoering is door de BAM aan het archeologisch adviesbureau RAAP in 1998 opdracht gegeven de archeologische kartering en inventarisatie van het zuid-oostelijke gedeelte van het plangebied (kwadrant 4) uit te voeren. In de rapportage van deze opdracht (Thanos 1998) werden binnen deze kwadrant twee mogelijke vindplaatsen gesignaleerd in het gebied. Voor beide vindplaatsen werd in dit rapport geadviseerd een zogenaamd Aanvullend Archeologisch Onderzoek (AAO) te laten uitvoeren teneinde de archeologische waarde van deze terreinen vast te stellen. Op basis van de beschikbare archeologische informatie, inclusief de hier vermelde rapporten heeft de Provincie Noord-Brabant in eerste instantie haar goedkeuring onthouden aan het deel van het bestemmingsplan met de mogelijke vindplaatsen en de | 2 |
Figuur 1. De ligging van het plangebied Haverleij ten noordwesten van s-Hertogenbosch.
uitvoering van de in het RAAP rapport aanbevolen AAO als voorwaarde gesteld om ten aanzien van de invulling van dit gebied tot een advies te komen. Vervolgens heeft de inmiddels opgerichte ontwikkelingsmaatschappij voor het plangebied De Haverleij in nauw overleg met BAM in september 2000 besloten tot het laten uitvoeren van: 1. Een archeologisch onderzoek door middel van het graven van proefsleuven in de door BAM in de notitie d.d. 26-2-1998 gesignaleerde lokatie in kwadrant 2 die een hoog archeologisch potentieel bevat (Haverleij-noordoost). 2. Een AAO (aanvullend archeologisch onderzoek) in Haverleij-zuidoost (kwadrant 4) ter plekke van de in het RAAP-rapport gesignaleerde vindplaatsen 1 en 2. | 2 |
Dit onderzoek is uitgevoerd in oktober 2000 op de percelen waar deze vindplaatsen 1 en 2 zich bevinden (zie fig. 3), nabij de wegen Kraanvogellaan, De Vutter en De Haverleij (centrumcoördinaten: 146.150 / 414.300). Er werden drie proefsleuven aangelegd; twee op de twee vindplaatsen die door RAAP werden aangewezen, en een proefsleuf op een dekzandkop die zich in de ondergrond bevindt in de zuidoostelijke hoek van het gebied (fig. 3). De leiding van dit onderzoek was in handen van H. Janssen en E. Nijhof (BAM). Het veldtechnische werk en de rapportage van het onderzoek werd uitgevoerd door S. Dautzenberg en J. Vaars (Hollandia Cultuurhistorisch Onderzoek). De werkwijze gedurende het onderzoek werd bepaald in nauw overleg met H. Janssen en E. Nijhof.1.2 Het plangebied De HaverleijDit plangebied maakt onderdeel uit van het Brabantse rivierkleilandschap, dat zich gedeeltelijk heeft ontwikkeld op de noordelijke helling van het pleistocene dekzandgebied. Door de eeuwenlange invloed van een vrij meanderende Maas kent het gebied een zeer afwisselende morfologie, die van noord naar zuid ruwweg kan worden onderverdeeld in drie zones: een oeverwalzône, een komkleizone met zandopduikingen en de langzaam naar het zuiden oplopende dekzandrug.Het plangebied De Haverleij bevindt zich in de komkleizone. Voor de archeologische inventarisatie is het gebied verdeeld in 4 kwadranten, waarvan twee ten noorden van de Leunweg (kwadranten 1 en 2) en twee ten zuiden van deze weg (kwadranten 3 en 4). - De noordelijke helft is voor het grootste deel bedekt met komklei met een gemiddelde dikte van 1-2 m, die in de middeleeuwen is afgezet. De dikte van het kleidek is in het westen (kwadrant 1) het grootst en neemt, met het omhoog komen van het zand, naar het oosten af. De verwachtingen ten aanzien van premiddeleeuwse bewoning, waren voor dit oostelijk deel (kwadrant 2) dan ook het sterkst. Hier werden in de tweede helft van 1997 tijdens een veldverkenning door de BAM prehistorische en romeinse scherven aangetroffen. - De zuidelijke helft kenmerkt zich door een grillig verloop van hogere en lagere gedeelten, vermoedelijk het gevolg van verlandde oude rivierbeddingen en ernaast gelegen oeverwallen. Ook hier geldt dat het westelijk deel (kwadrant 3) een dikker pakket komklei bevat dan het oostelijk deel (kwadrant 4). In de 19de eeuw stond dit laatste gebied al bekend als De Woert, wat wijst op een boven het omringend landschap uitstekend gedeelte. Op een aantal van deze terreinen zijn in de 19de eeuw grote aantallen scherven uit de IJzertijd en de Romeinse periode aangetroffen. Hoewel een veldverkenning in 1997 en januari 1998 hier geen vondsten opleverde (het gebied was in gebruik als weiland), was duidelijk dat kwadrant 4 een hoog archeologisch potentieel had. | 3 |
Ronald van Genabeek, Eddie Nijhof en Frederike Schipper, Stad op de schop (2019) 55, 56, 57, 58, 59, 60, 64, 690